Etty Hillesum (1914-1943) was een jonge Joodse schrijfster die ten tijde van de Tweede Wereldoorlog een uitzonderlijke transformatie doormaakt. Van een vrouw met een onzeker, egoïstisch en chaotische karakter die bovendien ook nog eens lijdt aan depressies en aan het leven, verandert zij in een vrouw die beschikt over een ongekende oerkracht, innerlijke rust en een rotsvast vertrouwen in God. Hiermee is zij voor veel mensen in het doorgangskamp Westerbork een steun en toeverlaat geweest.
Etty worstelde met veel aspecten in haar leven. De ontevredenheid over haar schrijverstalent was daar een van:
“Ik denk wel eens, er gebeurt zoveel in m’n leven, zóveel interessante mensen, boeken, gesprekken, belevenissen, jammer dat ik het niet allemaal kan opschrijven, voor later. Maar ja, toch ligt m’n realiteit ergens heel anders.Ik ben nog niet overtuigd van mijn eigen begaafdheid, dat gevoel is nog niet organisch bij me ingeschakeld, in bijna extatische momenten acht ik me tot wonder wat in staat, om vervolgens weer in de diepste put van onzekerheid weg te zinken. Het komt doordat ik niet dagelijks en geregeld werk aan datgene waarin ik meen dat mijn begaafdheid ligt; het schrijven.”
Bovenstaande woorden van de Joodse schrijfster Etty Hillesum raakten me diep toen ik ze voor het eerst las. Ik herkende het intense verlangen je belevenissen en ervaringen te willen vorm geven, maar zat ook vast in een diepgewortelde onzekerheid.
“Ik weet niet hoe dat met dat schrijven van mij moet gaan. Daarvoor is alles nog te chaotisch en er is ook geen zelfvertrouwen of liever gezegd de dwingende noodzaak van iets te moeten zeggen. Ik wacht nog maar, tot alles vanzelf naar buiten komt en vorm vindt. Maar eerst moet ik zelf nog de vorm, mijn vorm, vinden.”
Mijn onzekerheid weerhield mij ervan onbevangen op zoek te gaan naar mijn eigen vorm en daar trouw aan te blijven. Het is zoals Etty schrijft: “Intellectueel ben ik zo gezegend, dat ik alles kan peilen, alles kan aanroeren met heldere formules; ik lijk zeer überlegen in vele problemen des levens, maar toch, diep binnen in mezelf zit een samengebalde kluwen en houdt iets me vast in de greep. En ik ben af en toe toch een angstige stakker, ondanks het heldere denken.”
Maar Etty gaf niet op en was onaflaatbaar bezig met introspectie en zelfreflectie en hield zichzelf een stevige spiegel voor:“Zusje, zusje, nou wordt er gewerkt of ik mep je dood. En niet denken, ik heb hier een hoofdpijntje en ben daar een beetje misselijk en nu gaat het niet zo goed. Dat is grenzeloos onbehoorlijk. Je hebt te werken en daarmee uit. En geen fantasieën en ‘grootse’ gedachten en geweldige intuïties, een thema maken, woordjes opzoeken is veel belangrijker.”
Die jas kon ik ook aantrekken. Het was niet alleen mijn onzekerheid die mij klein en kort hield. Het waren ook de beruchte honderd-en-een dingen en de dagelijkse beslommeringen die ik altijd voor liet gaan. Ik studeerde amper, raakte mijn composities om de haverklap kwijt omdat ik ze niet bijhield, oefende te weinig aan mijn techniek en maakte mezelf wijs, dat ik niet geschikt was om op te treden, omdat ik altijd nerveus ben, faalangst heb en zo perfectionisch ben dat ik zelden tevreden kan zijn over hoe een optreden verlopen is.Maar zoals Etty zichzelf zo dapper toespreekt: “En ik moet niet weglopen voor mezelf of voor de moeilijkheden van de problemen; daarvoor loop ik ook niet weg, maar wel voor de moeilijkheid van het opschrijven. Het komt er allemaal zo ongelukkig uit. Maar je zit op dit papier toch alleen maar wat klaarheid te zoeken voor jezelf, je zit toch geen meesterwerken te produceren? Je geneert je nog voor jezelf. Je durft je nog niet te geven, je durft nog niet de dingen uit je te gooien, je bent nog verschrikkelijk geremd en dat komt omdat je jezelf nog niet accepteert zoals je bent.”
Zo gold dat ook voor mij.
Gewoon studeren, toonladders, techniek, mijn favoriete stukken en eigen composities. Accepteren dat mijn talent is wat het is, dat ìk ben wie ik ben en alle geremdheid en zelfkritiek hierover overboord gooien. Leven, schrijven en spelen vanuit mijn hart in plaats vanuit mijn hoofd. Precies zoals Etty het hier beschrijft: “Tot wat geduld om een enkele gedachte wat nader uit te werken, ook al zijn dat niet van die belangrijke gedachten. Vroeger heb je nooit iets kunnen opschrijven, uit eerzucht. Het moest en zou direct iets geweldigs, iets volmaakts zijn en je durfde je niet te permitteren zomaar eens iets op te schrijven, hoewel je soms uit elkaar barstte van verlangen ernaar.
Enerzijds stel ik, geloof ik, heel hoge eisen aan mezelf en ik werkelijk geïnspireerde momenten acht ik mezelf tot heel wat in staat, maar inspiratie duurt niet eeuwig en in de meer alledaagse momenten krijg ik dan een plotseling angst dat ik nooit iets zal kunnen verwezenlijken? Ik moet er gewoon maar ‘zijn’ en leven en een beetje mens proberen te zijn.”